om zn baard. Zonder baard had-ie ’n schaapskop, ’n kalfachtig gezicht. Dat had ze opgelet als ze, toen ze nog goed met elkander leefden, gekscherend het haar wegduwde en haar hand op zijn kin lei. Zonder baard was-ie *n monster leek-ie misvormd.
Als ze... Plotseling klaarwakker, stond zij voor de sofa, keek hem weer aan. O, ze was gèk met ’m, al dacht ze van nee. Ze was krank-zinnig-verliefd. Ze zou m wel kunnen zoenen, zooals-ie daar lag -maar die baard - die walgelijke baard, die baard, waarnaar Annet en zooveel andre vrouwen keken, die baard dien ze bevoelden en prachtig vonden, die smerige, ellendige baard...
Driftig, zenuwachtig-bevend, liep ze naar de tafel, zocht in haar naaimandje, greep de schaar en niet-meer-denkend, knielde ze bij de sofa, voor het slapend hoofd en angstig-starend knipte zij den eenen slier weg dat de kin bloot kwam met zonderlinge, scherpe stoppels.
Toen schrikte ze achteruit, bijna gillend.
Hij had zóó een afzichtelijk gelaat. De eene helft van den zijdigen, fraaien baard hing in golving op het overhemd, de andere van de sofa op den grond gegleden, lag daar verstrooid, pluiming van lang, blond haar, glanzend in het licht van de lamp.
De gedeeltelijk ont-baarde kin hoekte spichtig naast het nog niet geknipt haar - de neus scheen grooter geworden, het gelaat vleeziger, zinlijker, een gelaat met twee uitdrukkingen, het vroeger gelaat, waar de baardhelft nog was, het nieuwe dat niet van hèm was, dat hem onherkenbaar maakte. Bevend van opwinding steunde zij op de tafel, radeloos over wat ze gedaan had, wat niet meer te verhelpen was.
Hij, snurkend, bewoog in zijn slaap, draaide het hoofd af, dat nu geheel in den lichtkring der lamp kwam, het hoofd met den halven baard alsof het misvormd was.
“Jan! JanP, schreeuwde ze: ‘O Jan, wor 'r niet boos omf
Maar hij snurkte, sliep met den mond wijd-open, de vettig-glimmen-
de oogleden zwaar-gesloten.
De helft van den baard slierde over het overhemd tot ver over den buik, had goudglansjes in licht - daarnaast het hideuze gelaat met de kleine, stoppelige kin, het uitwerkend jukbeen, den vergrooten neusvleugel.
Toen poogde zij het resteerend deel te knippen, kon niet meer.
37