'Dan is ze ook niet dood/ zei Wim: 'as je dood ben, kan je niet in een koets zitten/
‘Dat weet je niet/ zei Mies.
‘Nou dat kan niet/ beweerde Wim, die jonger was, maar vlugger van denken; 'as je dood ben leg-ie-stil en kan-je niet in ’n koets zitten/
°k Zou niet weten waarom/
'Nou dan zak 'k je laten zien/ zei Wim, voortkruipend op de knieën naar een boom en loerend, ’t Handje schuurde vlug langs den stam, ving een vlieg.
‘Kijk nou/ lei hij uit: 'zie je ’m bewegen? Zie je? Nou lééft-ie’ - hij kneep handje dicht, spreidde het open en kijkend naar het roer-looze geplette vormpje met de geknakte vleugeltjes: 'en nou is die dood, nou beweegt-ie niet. Zie je wel?*
'Nou maar, ’n mensch kan je zoo niet knijpen/ meende Mies, zeker van wijsheid.
'Als je ’t maar hard genoeg doet/ verzekerde Wim: 'dan zou ) is wat zien!... Nou en hoe kan je dan as je dood ben in 'n koets zitten? ... Hij jokt/
'Mag je niet zeggen/
'Dan mot-ie maar niet jokken/
'Pa jokt niet/ zei Mies schuw.
‘Nou en ik heb ’r gezien/
Spelende waren ze achter het boschje geraakt, waar een tweede pad was. Een dame die voorbijkwam knielde plots neer, nam Mies in haar armen, dan Wim, kuste, kuste hen, sprak niet.
'O mama, mama!’ juichlachte Mies, in de handen klappend: pa had gezegd
'Waar is pa?' - vroeg de dame, verschrikkend.
'Achter het boschje.. /
'Spreek dan zachies ... heel zachies-... hoor je? hoor je?’ - weer kuste ze de twee kinderen met een vreemde passie.
'O mama/ begon Mies.
'Niet spreken ... Sust!... Niet spreken!.. /
'Papa heeft gezegd'...
'Sust! Sust! ... Heelemaal niet spreken lieve Wim!... O wat ben ik blij!... Wat ben ik blij!... God, wat een toeval!... Niet
13