58 VIERDE KAPITTEL.
verstoppingen en lekken kon probeeren. Zulke dorpsverschrikkingen hielden per alarm het dorp een paar uur aan den openbaren weg bezig, en tegen het beslist einde begon de dorpsklok nog eens overmatig te luiden, omdat de dorpstoren twee-honderd-zeven-en-veertig treden had en niemand op ongezetten tijd lust gevoelde den kippigen koster te waarschuwen, dat de spuitgasten alweer naar huis waren.
Vlug voortpeddelend, bevreesd voor het drie-honderd-zevend alarm, dat mogelijk bloed en purper in de luchten voorspelde, mevrouw, die telkens wou parachuteeren, met vinnige woorden öpzwie-pend, kwamen ze in ’t gezicht der eigen villa.
„Lieve help!” —, riep Amélie doodelijk-angstig.
„O, goeie genade!” —, zei mevrouw.
„Bliksems!” —, vloekte meneer.
Bij den voortuin walmden toortsen, zag je helmen -geblink, zag je de kraak-helder-gepoetste roodkoperen montuur van spuit I — pas aangeschaft, nog nimmer beproefd — zag je de hoofden der Brandweer met witte staven in de hand. Spuit I werkte, werkte beslist, bèwerkte de villa C a s a Cara, dè Zwaluw-villa. Spuit I spoot een violette straal in de richting der logeerkamer, waar ouwe Chris sliep. Die violette straal, beglansd en besprenkeld door poenig-brandende toortsen — die brand