DE VILLA WORDT BERUCHT. 57
„Brand,” herhaalde mevrouw, blazend en trans-pireerend.
„Brand,” sprak meneer, kort.
„Lieve hemel,” zei Amélie ad rem in den hémel: „als t n erge brand is en de lucht zoo roodgekleurd wordt als laatst bij Van Galen, toen de hooiberg in brand stond, dan kunnen we niet thuis komen, dan ziet ’t heele dorp ons .... Eenig. Eenig”____
„Ik laat me vallen,” steunde mevrouw, blij dat ze ’n uitvlucht had bij de vlucht die te lang duurde.
„Dóórvliegen!”, maande meneer, „’r is niks te zien, nog geen vonkje. Natuurlijk weer alarm om niks.”
’t Was inderdaad niét de eerste keer, dat ’t dorp werd wakker getoeterd zonder reden. Bij t geringst smeulinkje, bij ’t flauwst rook-krinkelingetje ter plaatse waar smeulinkjes en krinkelingetjes verdacht waren, toeterde de dorpspolitie, die voor elke eerste toetering 'n premie van vijftig cent kreeg, ’r ademloos op los. In de laatste vijf jaar was ’r maar éénmaal brand (in den van Galen’-schen hooiberg) en driehonderdzesmaal alarm voor schoorsteenbranden, smeulinkjes en krinkelingen, als voren, geweest. Dan liep de burgerij naar de spuithuisjes, werd ’r absoluut water gegeven, omdat als de spuiten uitgerukt waren, je ze allicht op