DE VILLA WORDT BERUCHT. 53
„Wat zal dat liéf zijn, pa, als je öp elk huis rozen en vergeet-me-nietjes ziet. . . .”
Meneer klepperde even langzamer bij Jn zoldervenster.
„Piet!”, zei mevrouw streng.
„Wat doet pa, ma?”
„Niets,” zei mevrouw uit 5r humeur. Daar zou ze ’m thuis over onderhouen. Binnen loeren bij ’n juffrouw, die ’r avondtoilet maakte. Ergerlijk hoe je géén man kon vertrouwen en nog ergerlijker dat de menschen, zonder overburen, zoo ongegeneerd deeên. Amélie leidde de verbolgen gedachten af.
„Pa,” zei ze, n nieuwe ontdekking doend, „ ris niks meer veilig. We zouen overal kunnen insluipen. Kijk is wat 'n ramen anstaan!....”
„Binnen de zes maanden zijn kl de ramen getralied,” antwoordde pa, ’t puntje van ’n nieuwe sigaar knippend.
Er stak wind op. De toppen der boomen aan hun voeten begonnen onrustig te schuimen.
„Piet,” zei mevrouw, ’n weinig vermoeid — ’r link-sche vleugel trapper moest geolied worden en tegen den wind in werd ’t bezwaarlijk : — „ik ga terug.” Meneer die vloog te bepeinzen *) — ook in de
1) De lezeres, gewend aan de uitdrukkingen: „liep te bepeinzen” of „zat te bepeinzen”, dient zich aan de nieuwe woordvoeging van het geval te onderwerpen.