VIERDE KAPITTEL.
DE VILLA WORDT BERUCHT.
„En hij voelde een groot, groot „verlangen, om met zijne vrouw en „zijne dochter op te gaan in die „groote, oneindige schoonheid der „werelden, onbewust als de witte „wolken boven zijn hoofd, als de „zachte, wijd-deinende ademen van
„de zee ”
(Het Zusje, Henri Borel). „Roth wie Blut, ist der Himmel; „Das ist nicht des Tages Gluth.” (Schiller).
Met azijn en veel water brachten ze Chris bij. ’t Duurde n heele poos. ’n Scheut in ’r nek hielp ’t best. Suf, waarlijk wezenloos zat de meid op ’r bed, *t haarstaartje zwart van vocht.
„Chris/’ zeide meneer, „’t spijt ons wel dat je zoo geschrikt ben — we hebben gevlogen.”