46 DERDE KAPITTEL.
de ongewoonheid van goten en dakpannen en diepten te boven waren, werden ze zóo opgewonden, zoo vliegbezeten, dat meneer ze kalmeeren moest en meerdere dakpannen omlaag roffelden, met het resultaat dat Chris in ’r nachttoilet en Kobus met het mes in z n hand, juffrouw Amélie’s eersten tocht rond het dak verrasten.
„Pa!”, riep Amélie, nog nalachend, „Chris en Kobus kijken uit het dakraam!”
In 'n oogwenk kwamen meneer en mevrouw aangevlogen.
„Wat doen jullie hiér!”, bulderde meneer voor het dakraam zwevend.
„Chris, dat’s toch werkelijk onnet,” sprak mevrouw bedaard-aanpeddelend.
„Na bed en je mond houwen!”, schreeuwde meneer. Hij had ook wel gemoedelijker kunnen praten, want Chris, de ouwe meid, te zeer besprongen door de nachtmerrie van vliegende mensch-beesten, dozijnen vleugels en ’t akelig-grinnekend maansikkeltje, zakte in mekaar, en Kobus, met koud-gespannen haren en 'n hart dat te bersten klopte, holde ’t kamertje uit, de trappen af, in één zet door, tot-ie in 't sous-terrein achter de gesloten deur in de dekengrot een schuilplaats had.