CAUSERIE 39
(De muziek verdooft zijn stem.) Help! Help! (Hij vliegt weer terug.) Rosa! Reik me je hand. Waar ben je toch! Antwoord! (Een stilte. Hij verlaat al tastende den wal. Stilte.) Wat zal Rafael doen? Wat zal God doen? (Hij hoort de voetstappen van Rafael.)
Rafaël (komt vroolijk binnen):
Hallo, vader, vader! Ik ben weer thuis! Waarom heb je me niet geschreven? Ik — wat scheelt er aan?
Sachel (bevende):
Ik — ik — let er maar niet op! Ik — ik — ik — dacht dat je niet terug zou komen. Wij kregen je brieven eerst vandaag. Maar je ben er nu! Je ben er nu! Rafael, om Godswil laat mij niet alleen! Om God’s wil, — ik ben ziek, ik ben blind. Ik zal nog maar heel kort leven! Blijf bij mij. Laat mij niet alleen — je moet mij niet alleen laten, hoor!
Rafael:
Je bent niet wel. Ben je te veel in de hitte geweest. Waarom beef je zoo, vader?
Sachel:
Ik beef niet, mijn jongen. Ik — ik — mijn jongen, mijn jongen, vraag mij wat je maar wil en ik zal het je geven. Ik kan niet zonder mijn zoon leven. Als je één enkel hard woord spreekt, dan val ik dood aan je voeten, Rafael.
Rafael:
Vader, vader, wees dan toch kalm; de hemel weet, dat ik niet hard tegen je wil zijn; we slaan nu een nieuwe bladzijde in ons leven op. Wij verlaten dit oord; kom bij mij en Rosa wonen. Zij heeft je nooit een hard woord toegevoegd. Wel? Zie je nu, dat ze een engel van goedheid is? Wacht maar totdat ons volk haar kent!
Sachel:
Ja, ja, ik weet het: mijn God, ik weet — ik — ik —