38 CAUSERIE
Rosa:
Sachel, Sachel, bedenk watje zegt! Zeg mij dat hij dood is — zeg mij alles, maar niet dat hij mij verlaten heeft! Zou je zoon mij kunnen onteeren? Bedenk wat je zegt! Neen, neen — niet tenzij gij het bezweert voor ’t aangezicht Gods! Sachel, Sachel — (als hij zijn hand aan het wetsrolletje slaat.) Zweer niet — (op hare knieën) Zweer niet!
Sachel (in een uitbarsting van woede):
God! — Luister dan! — Je bent niets anders geweest dan Rafael’s minnares! Rafael heeft je verlaten! Rafael gaat met Rebecca trouwen! Rafael is van Amsterdam uitgezeild! Bij de heilige wet van Mozes, bij alles wat heilig is in het oog van God zweer ik het! Ik zweer het! Ga nu! Neem je geld en ga! (Zij gaat naar de gracht.)
Rosa:
Dus — dus — lieve God — lieve God!
Sachel:
Waar ben je? Hier, neem het — neem het! Waar ga je heen!
Rosa (naar de gracht):
Lieve God — lieve God — niet meer — niet meer!
Sachel:
Kom, ga heen!
Rosa:
Rafael! (zij springt in het water.)
Sachel:
Houd op! O — o — God! Het is niet waar! Rosa! Rosa! (bij de wal.) Een stok! Een stok! Ik kan er geen vinden! Waar ben je! O om Godswil antwoord dan toch! Hoor je niet? O God! O God! (Keert zich naar het huis, waaruit „de muziek” weerklinkt.) Daniël! Samson! Doe de deur open.