CAUSERIE 27
„geplooid wit neteldoek. In de volgende acte draagt Rosa „het zelfde fluweelen lijfje maar de rok is thans van helder „blauw fluweel, terwijl over haar dof geel boezelaar de „einden hangen van een zwart ceintuur dat om het middel „geslagen en van voren met een strik is vastgemaakt. Dit „wordt weder in de derde acte verwisseld voor een rok van „donker groen en een lijfje van tabakskleurige stof.” Als man waag ik mij niet aan een kritiek van dit door de Engel-sche pers nauwkeurig beschreven kostuum. Voor een dienstmaagd in de Amsterdamsche jodenbuurt leek het eenigs-zins op een spookverschijning uit de riddertijden. Zulk een dienstmeisje in de Jodenbreestraat en de heele politiemacht komt er aan te pas. De oude Sachel, Aaron, de Rabbijn en verdere personen droegen een artistiek allegaartje dat volgens mijn kennis der kostuums van het begin dezer eeuw op de meest geniale wijze gefantaseerd was. Zoo ook de pruiken. Goede Joden in 1817, zoo min als thans, laten zich scheren en of nu de auteur al opmerkte, dat in een Joodsch treurspel alleen baardige Joden te gebruiken zijn, Rafael noch de meeste der andren bliefden een baard te plakken. Wel kon een snorretje er mee door.
Maar nu het stuk.
De Heer Fernald, wiens bewerking bij Heinemann te London, ingenaaid en in prachtband, verschenen isx), geeft zooals ik reeds zeide, één bedrijf en een aantal personen méér dan wij in het Hollandsch Ghetto vinden. Het eerste bedrijf wordt geopend door een paar nieuwe, splinternieuwe personages: Samson, Daniël en Mordecai, die bij wijze van Shakesperiaansch recept dienen om het treurspelend zaakje een weinig op te vroolijken. Daarna verloopt het bedrijf in grove trekken zooals het Hollandsche met dien