DUNCAN EN KEES. 85
maar logische bewegingen van het vernuft dat niet per abuis in ’n hersenkas gedijde. Ongeveer in dien zelfden kwieken drang onderleien we reeds in verre eeuwen onze voeten. Noch de stoere Grieken, noch de zeeploegende Phoeniciërs, noch het oude Israël, eenmaal uit de woestijnen, konden er op den duur behagen in vinden, op splinterige kiezels, in glasscherven of in minder smakelijke formaties te trappen. Het ontstaan van schoenen, kousen, been-bekleeding was een ding van noodzakelijkheid. De eksteroogen hebben een historische oorzaak. En — al klinkt 't onpoëtisch, zeer bijzonderlijk in de ooren van schrijvende freules en ethische lelietjes — met den groei der eksteroogen moesten wederom de voetencadans, de kuitenbeweeglijkheid afnemen en degenereeren.
De fout van Isadora Duncan is in de éérste plaats, de grove miskenning van schoenen en bottines, die met de ontwikkeling der menschheid, een natuurwet geworden zijn. Waarlijk, we hebben hier geen warm noch in den aard danslustig land. De bestratingen laten te wenschen over. Zelfs voor ’n fiets met prachtig-gepompte banden. Als ’r geen politie-agent te zien is, leegen drieste dienstmeisjes borden met kouwe aardappelen op de trottoirs. Als 91 geregend heeft, hoopt modder in meertjes. Kuilen zijn ’r bij de vleet, puntige keien niet te tellen. Kortom, een elk kan de reeks volmaken: er is geen beschaafd land, waar ’t bezwaarlijker is, op dikke zolen en overschoenen te schimpen. Er is niet één reden om bloote voeten te ééren. Aan de zee wonend, zie je er *s zomers, sans badinage, onherkenbare exemplaren. De voorpui en de tegels baden meer dan Hollandsche burgers. In vele plaatsen gaat men zelfs besokt naar bed, bang voor vocht en kouwe voeten. Thuis doen we even