84 DUNCAN EN KEES.
antwoordelijke houdingen aan, strijdig met alle common sense en met de eenvoudigste visie van ’t normale. Vooral in Holland. Af gezien van het niet-onernstige des tijds, is deze streek geen dansvlakte. Wij zijn een zelfgenoegzaam volk, met en gros genomen, zelfgenoegzame, stille, meeren-deels deftige burgers. Wij kleeden ons donker. Wij stappen wel-overwogen, onder de suggestie onzer buren. Vreugde in het openbare leven gedijt niet zonder ’n borrel. We praten niet luid in de koffiehuizen en als iemand hard-op lacht, kijken we om. We zijn ingetogen en strak. We zijn ieder voor zich ’n ik van de beurs, ’n ik uit den winkelstand, ’n ik van dit of dat. We willen geen aandacht trekken.
Hoe zou dit alles, dit prijzenswaardig-nationale met Dans kunnen overeenstemmen ? Gapen we niet als we ’n 14^11 Juli in Parijs zijn, en daar de menigte, de vrouwen vóóral, als losgebroken furiae zien cancaneeren ? Als we ons ernstige mannen voor den geest halen — Kuyper, Treub, Diepen-brock, Van Deyssel, Coenen, Kloos, Israëls, Maris — om ’r luk-raak wat te noemen, kunnen we dat — in ’n danspose? Zit ’r aan ’t dansgebaar, de dans-houding, de ideeënlooze oog-uitdrukking, niet iets van suprème onwezenlijkheid? Verhoogt ’t? Verlaagt ’t? Is ’r, om ’n afgrijselijk ding te zeggen, ook maar één dier, viervoetig, bevleugeld, kruipend of zwemmend, dat van natuur-uit danst? Ciel, welk een afgrond van gedachten....
De vegetariërs vergissen zich, als ze theoretiseeren dat de mensch geen bloeddorstig diertje is. ’n Mensch is ’n complex van allerlei intelligente streekjes. ’t Koude natuur-voer warmt-ie op ’n petroleumstel en den vogel in de luchten achterhaalt-ie met ’n buks. Dat zijn geen angeleerde verderfelijkheden,