ASSURANTIE. 51
halen — goed zoo — best zoo — wel dat loopt van ’n leien dakje. — Nou nog even ’t hart. — Heel verstandig van u dié vorm van verzekering te nemen.” — Heel —”
Plotseling zweeg hij, luisterend aan de stetoscoop. „Niet praten, mijnheer, even mond houden.*
In de kamer was een vredige stilte van klokke-getik. Wies, heen over haar angsten, keek lachend toe. Zonderling dat je op die manier iemand beluisteren kon. En wat werd George dik.
Maar nu rustig de dokter te vragen begon: „Heeft u wel eens last van hartkloppingen?” „Niet noemenswaard,” lachte George.
„Zoo.”
De dokter bleef luisteren, keek ’n beetje ernstig. „En — en — ik vraag dat alles voor den vorm — is er in uw familie wel eens ’n hartkwaal voorgekomen?”
„Weet ’k niet — waarom vraag u dat?. . .”
„Zoo maar — zoo maar — nu weer stil zijn.... * Weer luisterde de dokter aandachtig, ging voort vragen te stellen, aanhoudend op dat eene punt.
„ Klee u maar weer aan, mij nheer — ik weet genoeg." „Is de zaak in orde?”
„Dat wil zeggen — ik meen — wilt u niet nóg eens terugkomen?”
„Terugkomen?” vroeg George verbaasd.
„Dat wil zeggen,” haperde de dokter vriendelijk: „als ik me niet bedrieg is er een klein, heel, heel licht geruisch aan uw hart — en voor alle zekerheid, niewaar? — Ik sta de belangen van de Maatschappij voor — en een bepaald attest mag ik nog niet geven ... .”
„Ach kom,” zei hij, ongeloovig, toch met een vagen angst.
„ . ... Ongerust heeft u zich niet te maken. O