ASSURANTIE.
„Klaar?”
„Oogenblikje!”
Ze werd zenuwachtiger. Het haakje wilde niet grijpen. Altijd als je haast had.
„Zal ik je helpen?”
„Nee, nee, nee,” zei ze geprikkeld, nerveus nóg eens duwend.
„Je wordt te dik,” lachte hij: „al je goed raakt te nauw....
„Als ’k nou nog moet praten lukt ’t heelemaal niet,” kwam ze bijna vinnig los.
Hij genoeglijk-lachend zag haar tobben voor den spiegel. Bepaald ze werd te dik.
’t Rijgen hielp niet meer.
Maar op eens lukte het.
„Goddank,” zuchtte ze.
„Zeg dat wel,” spotte hij vroolijk.
„Je maakt me zenuwachtig met je gekijk,” verweet ze opnieuw.
„Goed — ’k zal niet kijken!” Met-een draaide hij zich zingend om.
„George — hoe kun je nu zingen!,” klaagde ze, het hoedje in de haardot prikkend.
„We gaan toch niet naar ’n begrafenis,” lachte hij weer: „mag ik al kijken?”
48