alle gunsten des Hemels toe - royaal en uitbundig tot het laatste. (De hotelrekening had hem onverschillig gelaten, ‘want,’ zo zei hij, ‘in de Hemel worden toch geen deurwaarders met onbetaalde rekeningen meer toegelaten.’) Mijn vader had hem nog geholpen bij het verkleden - een ster-venszwakke uitgeteerde man.
‘Hij zag eruit als een dichter op zijn sterfbed,’ zei mijn anders toch zo nuchtere prozaïsche vader, ‘een dichter of een edelman - ja waarachtig, een edelman van Verona. Dat soort mensen sterft uit,’ voegde hij er bijna dromerig en melancholiek aan toe.
96