een wagen gereden - niet in het rijtuig met het mooie paard ervoor, maar in een ziekenwagen met een statige knecht erachter. Davidje en ik groetten schuw. Tom keek, alsof hij ons al haast niet meer herkende; dan knikte hij ons toe met een vaag glimlachje - hij had ogen als uit een andere verre wereld...
En tot mijn schande moet ik bekennen, dat ik er nóg op lette, hoe Davidje’s broer Maxje zijn slechte gewoonte van het opsnuiven niet had kunnen afleggen. Lang - jarenlang - daarna bleef ik nog steeds het onderwerp van een eigenaardige, gevaarlijke geschiedenis, die ik in mijn prille jeugd met een Italiaanse beeldjeskoopman en een manke baron beleefd zou hebben.
72