pelde: ‘Vertrouwen doe ik het niet,’ doch mijn moeder en mijn oudste zusje vonden de heer Biedermann bijzonder voornaam en aardig.
En ze hadden gelijk - wanneer het eventjes niet regende, ging de heer Biedermann mee naar het strand en bouwde forten en kastelen, alsof hijzelf ook tussen de dertien en vijftien was geweest. Zijn arme vrouw met de knellende lak-laarzen lag in het Grand Hotel geconfijte vruchten te eten, maar ook wij kwamen aan lekkernijen niet te kort. Terwijl mijn vader met twee zijner onaangenaamste en saaiste zakenvrienden dikke sigaren zat te roken in beschuttende strandstoelen, liepen mijn moeder, mijn zusje en ik met de charmante heer Biedermann op de Pier, waar wij op plom-bière getrakteerd werden. Het was de eerste plombière van mijn leven, rosé, vanille en chocola - alles tegelijk. En bij de Turkse kramen kregen we wafels en sorbet en Turkish delight - het mag wel aan de frisse zeelucht gelegen hebben dat we niet misselijk werden - de heer Biedermann huilde bijna als je iets van hem weigerde. Hij wilde alles weggeven wat hij had - hij rukte zijn dasspeld uit zijn das omdat ik die zo mooi vond, een grote ronde parel: ‘Nimm Kiend,’ inviteerde hij me en stak haar direct op de bef van mijn matrozenblouse. Natuurlijk was mijn vader wéér de spelbreker, die me zonder een woord te zeggen de parel afnam en haar even zwijgend de lieve heer Biedermann teruggaf. Eigenlijk werd iedereen door de heer Biedermann meegesleept in een soort van roes - er kwamen elke avond meer wijn- en champagneflessen op de tafeltjes, en de heren schenen toch tot het bewustzijn te komen dat men er minstens zo elegant als de hoofdober behoorde uit te zien. Alleen mijn vader en zijn vreselijke zakenvrienden bleven bij hun Selters en Victoriawater met het ongelukkige glaasje bier - ze zagen eruit als gewone mannen in hun goeie pak, als leraren die een excursie naar een modelmelkinriching met de leerlingen moesten maken.
52