sterfdag van mijn vader. Roeien in zijn element, water en wind, al het kleverige, benauwde en onechte weg laten waaien van mijn haren en handen en kleren, het zo gelaakte wit linnen mantelpak...
Er is een bepaalde tijd vastgesteld voor het niet bezoeken van schouwburgen (ook wanneer de stukken nog zo treurig en aangrijpend zijn) en concerten (zelfs de Fuga’s van Bach). Dan komt er een overgangstijd, wanneer ik het grafkundige Flipje goed begrepen heb, waarin men desnoods een restaurant zonder muziek bezoeken kan. Daarna is plotseling de rouw voorbij - de rouw gaat voorbij, zoals alles.
Panta rhei, staat op een oude steen bij het stuk heide, waar ik eerst over moet voor ik bij de boten kom. Nooit heeft zó de heide voor me gegeurd: kruidig, bitter en sterk naar alle goeds dat de aarde in zich heeft. Panta rhei... Nooit heeft het water me zó koel en fris ontvangen. ‘Dat is fris,’ zegt een rustig, sterk man in de kracht van zijn jaren. Zijn stem is dicht bij me. De wint geurt naar late zomer. Wind en water - zijn element.
160