digd, die zich op een zonderlinge manier had aangediend. ‘Zeg U maar dat J. Ef er is,’ zou hij gezegd hebben. Helaas was juffrouw Leida met haar kinderen verdwenen, omdat ze niet over de Verloren Eer heen kon komen; ik zou dan goed voorbereid zijn geweest door een familiaar: ‘Daar is onze Man en Pa om u te spreken.’
Een reusachtig grote dikke vriendelijke heer stond moeizaam op, toen ik nog piekerend over de naam Ef binnenkwam. Zelden ben ik zo teleurgesteld geweest over het uiterlijk voorkomen van een medemens, waarvan mijn fantasie zulk een sprekende voorstelling had gemaakt. Er was geen enkele nette branche op het gebied van handel* nijverheid en zelfs kunst waar het type van die heer Ef niet te vinden ware geweest. Sommige beursheren, graanhandelaren, notarissen, nieuw-zakelijke architecten en schrijvers leken op de heer Ef als tweelingbroeders. Niets van de geheimzinnige dandy met het achteloze elegante gebaar.
Later merkte ik dat alleen de Stetson er was, maar een Stetson Hat alleen, hoe soepel en kostbaar ook, doet het nu eenmaal niet. Niets ook van de griezelverwekkende beestmens met de oerdierkaak - alleen het lage voorhoofd was aanwezig - doch evenmin als een Stetson de dandy maakt, maakt een wat laag uitgevallen voorhoofd de Beestmens. Wel was zijn welgedane goedmoedige verschijning bijna een reclame voor ons Hollands gevangeniswezen.
De hoofdzaak was het pak: het stond stijf van nieuwheid. ‘Ik heb altijd van kwaliteit gehouwe,’ zei de heer F., ‘goeie kwaliteit is je ware. Ik heb me van top tot teen weer bij Nieuw-Londen late aankleje en kijk nou ’s wat er hier staat: Ontvangen van de WelEdele Heer J. K. F. Flesman de somma van vijfentachtig gulden. Nou ben je weer een WelEdele heer: as ze cente zien,’ grinnikte de ex-gevangene met brede zelfvoldoening. Zijn kleine ronde zoete appelengezicht bovenaan het waanzinnig grote lichaam schudde van
142