afgedragen kleren en meineed veroorzaken, trad ik gehoorzaam de woonkeuken binnen waar Herr Kurt zich brommend te goed deed aan pekelaugurken en aardappels in de schil. Frau Irma's echtgenoot hield hem op een flinke afstand gezelschap: 'Het was, om zo te zeggen, een erekwestie voor ons, dat synagogegeld/ verontschuldigde het kleine, met een huishoudschort uitgedoste meneertje Po-sanzky zich nog steeds bij de mopperende Kurt. 'We konden toch niet weten dat u het weggenomen had../
Plotseling wendde Herr Kurt zich rechtstreeks tot mij: 'Éénmaal in de week kregen we een haring in de gevangenis. Een haring met een stukje brood zonder ander drinken dan water... Een haring/ herhaalde hij voor zich uitstarend.
Ik geloof, dat deze haring, die in de gevangenis nog als een soort versnapering bedoeld was, de arme Posanzky's het meest werd kwalijk genomen.
'Zo'n gevangenis, Fraulein, is iets verschrikkelijks/ vervolgde Herr Kurt mededeelzaam. 'Je wordt er zo klein gemaakt. Kijk m'n gezicht eens - als een uitgeknepen citroen zie ik eruit, en voorlopig moet ik altijd m'n hoed ophouden, omdat ze er m'n kop kaalgeschoren hebben.' Inderdaad hield hij z'n hoofd aldoor bedekt met een groen ja-gershoedje, waar een veertje op zat. 'Alles door hen, die ellendige Posanzky's en hun eregeld. Ik kon de duiten beter gebruiken dan die kerk van ze - had ze nodig om me in de kleren te steken-zag eruit als een schooier.' Eigenlijk dacht ik gedurende het hele relaas aan die 'droge' haring met het stukje brood, en ik kreeg trek in de sappige pekelaugurken waar Herr Kurt op vergast werd. 'Maar wreken zal ik me,' beloofde deze met schorre stem. 'Ik zal jullie! Drie maanden door jullie in de kast gezeten heb ik!' En hij sloeg hard met z'n vuisten op de wankele keukentafel.
M'n gedachten maakten vreemde sprongen, terwijl ik de angstige familie Posanzky en de razende Kurt plotseling heel ver en wazig zag: schuivende dansparen, elegante,