Een groene japon 'De dief zit binnen/ riep me Frau Irma Posanzky al op de vuile, donkere trap toe. 'Bemoeit u zich een beetje met hem, hij houdt van een gesprek met "gebildeten Leuten". Hij dreigt ons allen te vermoorden omdat we hem aangegeven hebben. Heeft u geld meegebracht? U had toch bij het hoofdje van Alfredje gezworen geld mee te brengen...'
Nee, dit droomde ik niet, dit alles was iets heel gewoons. Er zat een dief binnen die door Frau Posanzky heel beleefd Herr Kurt genoemd werd. Deze Herr Kurt dan, die evenals ik mi commensaal in den huize Posanzky was geweest, had eens achtentachtig Mark synagogegeld gestolen dat Frau Irma voor een of ander kerkelijk doeleinde in handen was gegeven. Toen zijn straftijd om was, kwam hij als een soort boze geest op geregelde tijden bij Frau Posanzky opdoemen om gelaafd en gevoed te worden. Ze hebben me voor 'lumpige' achtentachtig Mark aangegeven en zullen ervoor boeten, was zijn onlogisch devies. Onder het uiten van de vreselijkste verwensingen deed hij zich dan te goed, terwijl de doodsbenauwde familie op een afstand toekeek.
Neen, van een droom was hier geen sprake en ook had ik werkelijk bij het hoofdje van Alfredje gezworen, wat niets bijzonders was in den huize Posanzky. Aan deze zware eed immers ontkwam geen der pensionaires. Ik geloof dat niemand van ons eraan dacht hoe vreemd en roekeloos het was op de kleine, ronde kroeskop van het onschuldige Alfredje verplichtende en dure bezweringen te stapelen. Niemand van ons... Wie waren wij ook? Arme bliksems, die voor wat onderdak en voedsel het zonderlinge bandeloze, maar toch wel menselijk warme regime van Irma Posanzky hadden aanvaard.