rogante onuitstaanbaarheid gebracht, die door het Instituut welwillend over 't hoofd gezien werd. Zijn onaangename onhebbelijkheden - tikken tegen mijn boek, daarop zijn enige Franse zin debiteren — culmineerden ten slotte in een afschuwelijk hardhandig trekken aan mijn haren.
Vlakbij lag de stok van mejuffrouw de Jonquière, die ze een enkele maal gebruikte voor het uitdelen van lichte tikken bij wijze van waarschuwing. Plotseling was deze stok, veel te hardhandig door mij gehanteerd, op het onnozele hoofd van de jonkheer terechtgekomen, een hoofd met eeuwig openstaande grijnzende mond en bolle, lichtblauwe, dom-arrogante ogen. Nu, van de ogen had ik voorlopig geen last meer - die waren voor 't ogenblik gesloten.
Ik zag mezelf al in een cel; dan ben je tenminste van dat schoolgezeur af, dacht ik nog even geresigneerd en ik hoopte dat ze me door de tralies lekkere hapjes van thuis zouden toereiken. 'L'homme qui rit' en 'Les misérables' hadden toch een wat sterke uitwerking op me gehad.
Natuurlijk sloeg het slachtoffer weldra zijn bolle ogen weer op, maar inmiddels was de directie van het Instituut ter plaatse verschenen - een boosaardige meneer en een nog boosaardiger mevrouw. De directie joeg me onmiddellijk van school af. Jonkheer Charles van Rodeleye was namelijk een der interne leerlingen - zijn papa was bij de legatie van een ver land dat er soms wel en soms weer niet scheen te zijn - ik wil maar zeggen, de jonkheer gold voor vijf zulke doodgewone externe leerlingen als ik het was, -doodgewoon, extern en daarbij met een misdadige aanleg.
Zo speelde ik het klaar zelfs van dit merkwaardige Instituut met smaad en schande verdreven te worden.
Op mijn volgende gewone school met kinderen Jansen en Pieterse en De Vries ademde ik de eerste dagen toch op toen ik in hun gewone alledaagse ogen keek, die tenminste terugkeken, en zelfs toen ik mijn eerste onvoldoende op het gebied van wiskunde eerlijk verdiende.
Alleen bleef het lastig de naam van mijn vader te kopië