met vriendelijke, kleine buuropmerkingen — je kreeg een stuk of 3 lieve brieven, waar niets dan aardigs en goeds over je instond — en eigenlijk verheugde je je erg over de witte kastanjekaarsen, toen de zon er op scheen in die goede, lang vervlogen tijd en op die benzinepomp heb je toen niet zoo gelet.
Ik zou weer een beetje gelukkig willen worden — maar ik kan het nog niet. Ik heb ook verzuimd zelf 30 goudgele narcissen voor 6 cent te koopen — en mijn huisgenooten keken me met moeilijk verholen verwijtende blikken aan, toen ik zoo norsch en onaangenaam geen zin had ze een goeden morgen te wenschen. Voor een café zit een dikke heer al met smaak te eten, hoe is het mogelijk zoo vroeg op den dag al zoo veel schalen en vorken voor je neus te hebben — dus warm eten al. De man vergeet soms zijn vork heelemaal naar zijn mond te brengen, wanneer er op straat iets zijn aandacht trekt. Een kellner draagt af en aan, heelemaal voor die mijnheer alleen. Wat een energie hebben de menschen toch — etaleeren, warm eten op den vroegen ochtend, bedienen, chauffeeren, fietsen, bokkingen bakken. Diepe treurigheid bevangt me weer door het gemis aan energie, dat ik opeens zoo heel duidelijk bij mezelf constateer.