makrokosmos en mikrokosmos op een kleinen speelschen, vederlichten waaier .... Ze zitten als verdoemden in die kamer, omdat het aesthetisch gevoel van Waldemar Schmitt zich nog steeds verzet tegen het blauwe rozenbehangsel — ook het aesthetisch gevoel van Piet verzet zich ertegen — hij noemt het een „pestkamer". Om nu de waarheid over deze kamer te zeggen: die kamer was een gezellig leelijke kamer met een genoegelijke sfeer, waar mijn logé’s het allerpleizierigst vonden. Er stonden wat ouderwetsche meubels uit den Biedermeier-tijd, waar dat blauwe rozenbehangsel niet eens erg kwaad tegen deed, er hing een aangename lavendelgeur, er was een zacht, gedempt licht. Nu is deze kamer tot een verblijf omgetooverd, dat in de Hel van Dante tot een der ergste straffen gepromoveerd zou kunnen worden: er is een schel, ontzettend licht gekomen van een ultra-modeme lamp, door Waldemar ontworpen en door Piet gemonteerd, er hangt een plakaat, door Waldemar ontworpen, waar groote plassen bloed op afgebeeld zijn en iets met bijlen en hamers gebeurt, er staat de zak — en er hangt de onheilsgeur.
Dan komt een dag, waarop ik het geheim van de pet van Piet te hooren krijg: het