aesthetisch gevoel van Waldemar Schmitt voelt zich door het wijkende voorhoofd van den 100 % Piet met de diep ingeplante haren beleedigd — daarom moet Piet steeds met een pet op verschijnen. Er komt een dag, die den afkeer van Piet tegen de afbeeldingen door Waldemar Schmitt van hem gemaakt aan het licht brengt: „Nau, 't is me ook wat faans, alsmaar met die mesester rotbroek en zonder boord — inplaas van in me Zondagsche pak en een dassie foor en een schaading in me hoore, en dan altijd die pit op me test. —“ Er komt een dag, dat Piet mijn keuken binnenstapt en iets ontzettends met uien op mijn fornuis gaat koken in mijn pan. En alle dagen vlamt nu het feestelijke open-haardvuur hoog op, omdat Waldemar Schmitt volgens Piet een „appetie" tegen zijn kamer heeft behouden — dit is een gevoel uit antipathie voortgekomen.
En alles komt.... Ik heb gezien, hoe Waldemar Schmitt gehuild heeft om zijn ontbrekend been — hij kan er zich nooit mee verzoenen en zal het moeten, daar helpt noch God, noch Duivel aan. Wat zei hij ook weer, deze ongeluksmensch? „Jeden Tag frisch erleben" — dat zei hij in een oogenblik van vergeten, toen het been goed onder de tafel verborgen was. En Piet hoorde ik de