erleben” was één van de opwekkende aanmoedigingen van zijn levensleer.
Doch ik wist nog steeds niet, dat zijn been een prothese was, of liever gezegd, dat er een been ontbrak — ik wist het niet. Dan kwam hij officieel op een kouden dag bij me wonen — plotseling stond hij op zijn geruischlooze manier voor me met een zak. Het was een vreeselijk soort zak — er stak iets van onheil in die zak, er kwam een vreemde carbol-lucht vandaan, De zak was te vol, tot boven aan toe was die zak gevuld en toegebonden met het soort hennep, waar zelfmoorden mee gepleegd worden. Achter die zak stond Piet, zwarte Piet. Nu moet men zich vooral niet de vroolijk hupsche, negroïde Piet met zak van Sinterklaas voorstellen, een vertier brengend jongmens ch met roet ingesmeerd in het aardige middeleeuwsche uitdragers-costuum gekleed, dat tot ieders verbeelding spreekt van gezellige winteravondjes in huiselijken kring. Deze Piet had een manchester-broek aan en was enkel hier en daar met roet ingesmeerd, Verre van aan huiselijke feestkringen te herinneren bracht hij een vleug van donkerste ellende mee, gepaard gaande met sterke ontevredenheid en vloeken. Daar ik Piet voorloopig slechts voor een zakdrager hield, uit de hel