de lagere school gebruikelijk. Hij lachte nuffig met een hand voor zijn mond en was opmerkelijk keurig gekleed. „Moeilijk zeg," zei hij gichelend. „Wat is dat nou? Eerlijk duurt het ...." De puntjes moest hij invullen en hij kon het niet. „Het langst," hielp ik hem. „Het lanst,” schreef hij met scheeve koeien van letters en dan dwaalden zijn oogen op een zonderlinge manier af, tot hij een kind van een jaar of 8 in het oog kreeg, dat de tong tegen hem uitstak. De leerling met de snorretjes werd hierdoor zoo kwaad, dat hij de kleine spotvogel over een paar banken nasprong en er ongenadig op los timmlerde. De mijnheer van het Instituut keek aldoor op zijn horloge en zette onverschillig de taalles voort en niemand kreeg straf of een aanmerking.
Voor het eerst van mijn leven kreeg ik een goedkeuring en bij het einde van de maand kreeg ik een rapport mee naar huis, dat men in een lijstje had kunnen zetten. Voor het eerst in mijn leven voelde ik vaag wat deftige namen en titels kunnen beduiden, zelfs op het simpele prospectus van een Instituut. Mijn ouders wïaren verrukt van het rapport, zelfs vlijt en gedrag en wiskunde bleken meer dan voldoende te zijn. Hoewel ik vroeger op de normale ondeftige scholen herhaaldelijk met