Zijn verdere overvaart is tot een hel geworden, die nog als een booze fabel door het tusschen-dek de ronde doet. Natuurlijk wist in de le klasse niemand van Moeder Clien's bescheiden bestaan af. Niet alleen dat haar de toegang tot dit nobele paradijs streng verboden was — zelfs wanneer haar tanige, roodgeneusde persoonlijkheid tot deze voorname, hooge dreven had weten door te dringen, — ze zou er eigenlijk toch niet op haar kosten gekomen zijn. Want op de smaakvol versierde, oorkondenachtige menu's kwam het eenvoudige gerecht pruimedanten nooit voor. „Me jong houdt er ook zoo van," vertelde Moeder Clien me eens in vertrouwen. En voor mijn geestesoog verrees een idylle van een liefhebbenden zoon, die in een gezellig kamertje ergens aan den wal z'n oude, bevaren moeder op een flinke schaal pruimedanten onthaalt.
Mijn verbazing was dus groot, toen ik het portret van het „jong" te zien kreeg. Een oud mannetje met een hooge pet en een schippersbaardje. „We hebbe nog altied verkeering met mekaar, hij wacht daarginder aan de wal op me. As ze me nou maar nog een tijdje hier wille houwe, da me genogt hebbe om te trouwe .... met één been ligt ie ergens bij