interessante kennissen doet de innemende romancier bij kleine Fransche of Duitsche stations op. Waarom niet tusschen Amster-dam-Den Haag of Enschedé, vroeg ik me af. — In die 3e klasse van mij dan werd het befaamde Duitsche gedicht „Urahne, Gross-mutter, Mutter und Kind" bijna aanschouwelijk voorgesteld. Alleen de Urahne ontbrak eraan, en wanneer ik me verder bedenk, houdt eigenlijk met het aanduiden der familiebetrekkingen de vergelijking ook zoowat op. Want de familie in het gedicht gaat haar zekeren ondergang tegemoet, terwijl om mijn medepassagiers een onzekere bestemming waarde, die prozaïsch genoeg van hun innerlijke constitutie zou afhangen. Ik heb zelden zulk een tevreden en eendrachtige familie meegemaakt. Zelden ook heb ik drie personen zoo veel en zulke eigenaardige spijzen door-elkander zien verorberen. Ze hadden scharretjes, die ze met een schaar in stukjes knipten. Toen de schaar voor deze bewerking onbruikbaar werd, bespeelden ze de kwalijk riekende vischjes; bespeelden, zooals een stom studie-instrument bespeeld wordt, een stomme mondharmonica. Na de scharretjes kwamen kadetjes, peerdrupsjes, chocolareepen, laurierdrop en „kersousies”. Daar het bijzonder