De zin luidde: Verzoeke beleefd van verdere bezoeken verschoond te b 1 ij v e n.
Vier heerlijk-rustige weken gingen voorbij zonder een spoor van de Tantesfamilie. Vader had al eens terloops gezegd: „Komt Oude-water niet meer opdagen?" Moekie, die altijd doodsbang was niet vriendelijk en hartelijk genoeg geweest te zijn, merkte beschroomd op tegen mijn vader: „Was je niet een beetje erg stijf, een beetje erg correct den laatsten keer?” „Ik kan ze toch niet om den hals vallen," antwoordde mijn vader en de voorstelling van deze omhelzing was zoo raar, dat ik in een van die gelaakte lachbuien verviel, waarvan ik reeds meedeelde, hoezeer ze den afkeer van mijn vader opwekten. „Lach niet zoo onnoozel en vooral niet zoo hard," liet hij er dan ook op volgen.
Tot ik eenigen tijd later in de zeldzame gelegenheid werd gesteld om te zien, hoe het koele groen in mijns vaders oogen die eigenaardig mooie blauwe nuance kreeg, wanneer hij ergens pleizier in had. En hij zei er iets ongehoords nog bij: „Dat heb je niet onaardig gedaan.”
Tot groote ontsteltenis van mijn moeder vertelde hij dan, hoe hij niets kwaads ver