avond naarstiglijk op zoek naar den omineu-zen naam Kuyl toog.
Tante Cornelia met de twee nichten van Moeders kant kon ik niet zoo gemakkelijk naar het groote onbekende Niets laten verdwijnen. Ze kwamen maandelijks 1 a 2 maal over uit Oudewater. Ook Tante Cornelia was niet met mijn kapsel tevreden: „Gut, wat ziet dat kind van jou er wild uit," herhaalde ze tot in den treure om het andere bezoek. Maar de nichten waren toch wel het ergste. Eerstens bezaten ze vlechten — lange, dunne vlechten van een onbepaalde kleur, iets als groene poeder; ten tweede waren ze waanzinnig trotsch op deze wankleurige aanhangsels; en ten derde was alles in Oudewater volmaakt: Oudewater zelf, het rundvleesch, de dienstboden, en last not least Tante met de dochters: „Ank wordt nu vlug kweekeling en Lien zit al in de derde van de H.B.S., wat een taaie rollade hebben jullie hier en ik zeg altijd, mooie kruimige aardappelen, al zijn ze van de klei, krijg je toch alleen maar bij ons in Oudewater." Daarbij aten ze porties van ons taaie vleesch en onze „glazig” genoemde aardappels, waarnaar ik met open mond keek en waar ik heelemaal naar van werd en het is tot mijn groote verontwaardiging voorgekomen,