„BELEEFD VERZOEK”.
In geen enkel opzicht had ik het ooit mijn vader naar den zin kunnen maken; ik behoorde niet tot het soort kinderen dat hij mocht, innerlijk en uiterlijk niet. Hij hield van rustige, gematigde kinderen en menschen met ernstige en behoorlijke gezichten en kapsels, kinderen die het tot iets zouden brengen en menschen die het tot iets gebracht hadden in de maatschappij. Mijn wanhopige luide huilbuien vond hij al even onuitstaanbaar als mijn niet te stuiten lachaanvallen, hij begreep ze beide niet, hij kon zich niet voorstellen, dat er dingen bestonden waar je zoo waanzinnig om huilen of zoo uitbundig om lachen moest. Mijn vader heb ik trouwens zelf nog nooit zien huilen en lachen deed hij heel spaarzaam met de lippen op elkaar en dan leek het nog of het hem moeite kostte. Soms werd het groen van zijn oogen even wat blauwer, en dat was zijn manier van lachen; het stond heel mooi, maar het was meestal niet voor mij bestemd. Hij kon me met zulk een kouden en misprijzenden