verre de voorkeur gegeven hebben. Afgezien van de verleiding, waar Oom Ricardo zoo angstig de nadruk op had gelegd. Ook ik had dien avond de verleiding niet kunnen weerstaan. Al was het dan voor iemand anders, het wegnemen van ulster, dophoed, handdoeken, zeep en kaas leek me toch een zware diefstal. Wanneer zou het vreeselijke oogenblik komen, dat ik eens voor mezelf zou beginnen?
Onvermijdelijk komt de volgende morgen, met kille regens tegen de sombere hooge schoolramen. De wiskundeles is ook al weer voorbij en ik heb bij uitzondering een goede beurt gemaakt met het getal pi. „Que j’aime a faire connaitre un nombre utile aux sages." ik kan de zin niet eens meer kwijtraken. Oom Ricardo is allang weer op weg naar Boedapest, hij had heelemaal geen ondergoed bij zich
in deze kou, denk ik.......nombre utile
aux sages.” „Hoeveel is een pond eigenlijk?” ik keerde me om en naar het kind achter me. De aardnjkskundeleeraar stond er op te weten, wat ik gevraagd had in plaats van naar de zijriviertjes van de Donau te infor-meeren, die ik voor ditmaal toch zoo goed onthouden had. Ik probeerde nog vlug als een bezwerende formule: Isar, Inn af te brabbelen, maar het hielp niet meer. „Wat pond, hoe pond, wie pond?” vroeg hij
37