te tooveren. En dat kun je met geld doen, met geld heb je ineens kennissen met rondjes — ik geef graag — ik weet heel goed, dat die anderen heelemaal niet zoo graag geven en daarom zijn het eigenlijk zulke arme burger-honden; maar wat doet dat ertoe, wanneer ik nou eenmaal graag geef, dat doet me plezier, daar word ik niks beter door, want het is denkelijk puur egoïsme, dat ik graag trakteer.... Nee, geld is nou eenmaal in mijn handen niet veilig, niet mijn eigen geld en niet dat van anderen, ik kan nou eenmaal met laten het uit te geven. Alleen met jou zou ik nooit gedonder willen hebben, nee dat nooit, juist omdat ik je graag mag, geen baan bij jou,” hield Oom Ricardo koppig vol, ,,jij zoudt me wel nooit „daarginds” willen hebben, maar hoe zouden we dan tegenover elkaar staan, terwijl we nu een heerlijke Haut Sauternes drinken (uitstekende wijn'everancier heb jij) — en er niets dan vriendschap en bonhomie tusschen ons is.” Diep in mijn hart moest ik Oom Ricardo gelijk geven. Wanneer ik had moeten kiezen tusschen een betrekking bij mijn vader, dag in, dag uit op dat saaie kantoor, en het mee-sleepende zwerversleven, dat een mensch in staat stelde zelfs riviertjes als Isar en Inn direct te herkennen zonder taaie aardrijkskundelessen, zou ik het laatste bestaan ook
36