verzekerde mijn vader, „een gekke vent ben je toch, je liet iedereen wat geld vooruitbetalen, was het zoo niet?”
„Zoo waar er een Heer in den Hemel is en mij kind Viola als engel pp mij neerziet,” scandeerde Oom Ricardo met vibreerende stem, ik was heilig van plan die overhemden aan iedereen te leveren, ik had al vijf en tachtig commissies, maar er waren een paar oude schulden en toen heb ik dat commissiegeld zoo lang er voor gebruikt, begrijp je, ik dacht alles komt in orde en ik had een groot vertrouwen in de menschen, een groot vertrouwen, maar de menschen zijn soms zoo vreemd, murmelde Oom Ricardo nadenke-lijk voor zich heen. „Vuile krengen,” zei ik tegen de lsar en de Inn, maar ik bedoelde de menschen, die hem in de gevangenis hadden geholpen.
„Ik heb geen aangifte gedaan,” meende mijn vader zich te moeten verontschuldigen, en daarvoor was ik van plan de lsar en de Inn en alle verdere zijrivieren van de Donau tot morgen in de aardrijkskunde te onthouden, om mijn vader ook ecns een pleizier te doen. En toen deze zelfde vader Oom Ricardo zelfs een betrekking aanbood in zijn ex- en ïmport-zaken, heb ik er nog eenige Fransch subjonc-tieven bij geleerd. Maar Oom Ricardo wilde met. Hij kon het met, zei hij met tril-
34