dat onvindbare aardrijkskundige streepje dan wellicht in werkelijkheid had kunnen zien: een wilde, bruisende bergstroom, vanuit een snelle groote Europeesche trein, in gezelschap van mijn joyeuzen oom, inplaats van klein en jammerlijk met een groote stok voor die leelijke kwaadaardige stomme en blinde kaart te staan met de verwijtende blikken van onder den glimmend kalen schedel van den aardnjkskunde-leeraar op mij gevestigd, die me biologeerden, tot ik niets meer zou zien dan een chaos van wurmen, stippen, streepen....
Duidelijk hoorde ik Oom Ricardo met zijn zeer gearticuleerde stem vertellen over een prachtige renstal, die hij op een critiek oogenbhk voor een appel en een ei had moeten verkoopen, toen zijn beste renpaard, waar hij alles op gezet had, vlak voor de eindstreep en de overwinning — was het wellicht boos opzet geweest? — op onverklaarbare manier gestruikeld was. Dan ging ’t over een wijnrestaurant, waar hij zoo royaal mee was omgesprongen, dat hij z’n klanten, nadat ze betaald hadden, als een soort revanche — meer gastheer en grand seigneur dan een op zijn voordeel bedachte waard — van zijn beste wijn te drinken gaf a discrétion en waar mijn vader ook nog pleizier van gehad scheen te hebben, want hij noemde
30