slechte rapporten hebben en in Boedapest zou ik pianoassistente kunnen zijn en ook nog kunnen vooruitkomen. Maar vader wil niet, nooit krijg ik een kans, o, o, wat een hondenleven heb ik bij zoo'n vader,” snikte ik in een alles overstelpend zelfmedelijden. Plotseling werd Oom Ricardo uiterst ernstig en plechtig: hij pakte mijn beide handen en keek me met zijn groote glanzende jong gebleven oogen doordringend aan. „Jij hebt een goede vader,” zei hij met sidderende stem ,,je hebt een vader, waar je op je knieën God voor danken moet eiken dag; jij hebt geen vader die zijn vrouw van ontbering en uitputting liet sterven op een zolderkamertje zonder vuur alleen met een kaars — en jouw vader zorgt ervoor dat je 's avonds op tijd in je bed ligt en niet aan een longontsteking sterft zooals mijn kleine Viola. Dat weet je nog hè, hoe Lydia stierf?” vroeg hij mijn moeder met groote nadrukkelijkheid. „Ontbering en uitputting, mijn God, mijn leven is voorbij, verzuimd heb ik alles wat ik had moeten doen. De Hemel is mijn getuige, ik kan het nooit meer goedmaken!”
Hij vergat het heele pianoinstituut te Boedapest in zijn hartstochtelijke zelfbeschuldigingen en ik wist niets beters te doen dan weer een kop thee met veel rhum voor hem neer te zetten en eenige schrale troost-
21