Ricardo. „Natuurlijk vonden ze het grappig, ’' herhaalde hij onbevangen. ,,Ik liet ze het heele instituut zien en zoo zagen ze de bedden ook — hom soit qui mal y pense — zelfs voor klamboes had ik gezorgd, die ik immers kende van Java.” Hij keek triomfantelijk over de klamboes -— ,,er is een boel ongedierte daar, hoor.” „Klamboes in Marseille?” vroeg mijn moeder verbaasd, „dat hebben ze daar toch met?” „Nee, maar ik vond het beter,” oordeelde Om Ricardo, „zoo kreeg je ook minder stof binnen ’s nachts — het was een eigenaardige woning, begrijp je, je moest de vensters op dat zolder-atelier dag en nacht openhouden voor de rare luchtjes van beneden — ik houd veel van frissche lucht. Maar je krijgt zelden de goede men-schen voor zoo iets, ik sukkelde met mijn assistenten, niets bevalt ze, overal merken ze wat op aan.”
Ik vond nu het juiste oogenblik gekomen om mezelf aan te bieden als muziek-assistente, tot alles bereid, zelfs om op karton of wat dan ook te slapen. Mijn ouders behoefden dan geen zorgen meer om mij te hebben, waarvan ze zich altijd een — volgens mij dan — overdreven voorstelling maakten; en de naam Boedapest trok me als een magneet. Ik kon werkelijk een beetje pianospelen en Oom Ricardo had er direct ooren naar. Hij
18