veel te licht gekleed al te lang uitgebleven op een ijskoude nacht, toen ze weer dansen ging, mijn dochtertje Viola.” Mijn moeder gaf duidelijk teekens dat het verhaal van Oom Ricardo iets verontrustends had; ik zag telkens hoe ze probeerde hem op zijn schoen te trappen, een teeken dat iemand zijn mond ergens over moest houden, een teeken dat veel gezien werd in mijn bijzijn en dat ik altijd opmerkte, hoewel het tegendeel beoogd werd. Ja, ze zou nu zoo oud als ik geweest zijn, de kleine Viola, een jaar of vijftien, en Oom Ricardo keek me oplettend met zijn groote donkere langbewimperde oogen aan om daarna in tranen uit te barsten. Hij beschuldigde zich ervan geen goed echtgenoot en vader geweest te zijn, vooral geen goed vader -— „maar ik gunde de kleine veel pleizier, weten jullie, ik gunde het haar zoo.” En dat zou geen goed vader geweest zijn? — o, waarom was ik niet Viola geweest met zulk een opvallende heerlijk geruite baret op, waarom was ik niet aan een longontsteking gestorven na te lang gedanst te hebben ergens op een kermis van licht en geuren en meesleepende muziek, waarom werd ik niet door zulk een bijzondere vader betreurd en beweend? — Zou ooit mijn vader om mij huilen? — en ineens viel me in dat mijn vader nog nooit gehuild had. „Dat kan
14