dat ze reuze-fuifnummers waren. Dat weten wij nu toch wel - u en ik en onze kenni ssen zijn nu eenmaal geen helden of heldinnen.
Rondgekeken en gezocht heb ik genoeg - soms heb ik werkelijk even gedacht, daar heb je beet, om het hengelaarsachtig te zeggen ...
In de eerste klasse van dat luxueuze schip meende ik in het begin de hele dag ‘beet te hebben’. Zo op het eerste gezicht wemelde het van helden en heldinnen uit onderhoudende, filmachtige, een beetje gedurfde romans. Over een der dames ging bij voorbeeld de legende rond, dat ze ’s avonds echte parels op haar schoenen droeg en sigaretten rookte met haar wapen erop, een wapen althans. De ontzettend duistere uitdrukking, die haar gezicht vertoonde wanneer ze de aldus veredelde narcotica uit een lang pijpje voor zich heen blies, gecombineerd met een haarnuance die een kunstig kapper tot de voorgeschreven mat-honingkleurige had omgetoverd, gaven me bijna de zekerheid dit keer een echte romanheldin voor me te hebben. Ze ‘droeg’ haar ogen halfgeloken, als ik het zo noemen mag, een mode die tegenwoordig in zwang is bij dames die een bittere, doch weemoedige verachting ten toon willen spreiden. Ze bezat een hondje, dat van een eigen bordje uit Italiaanse faïence zijn precieuze maal-tijdjes consumeerde en niettegenstaande zijn dwergachtige monsterlijkheid als ‘Lancelot’ geroepen werd. Hoe teleurstellend werkte dus de mededeling, dat deze aparte, van alle moderne romanachtige attracties voorziene dame ten prooi was aan een doodgewone, ordinaire
72