kleverig iets werd beschreven, waar mijn mond en handen mee ‘besmeurd’ zouden geweest zijn.
En deze zo gelaakte verversing, waarvan mijn familie met afgrijzen de leugenachtige beschrijving had vernomen, toen ik ze in gezonde omstandigheden genuttigd had, werd tot een vertederende, aandoenlijke bijkomstigheid van het ogenblik af, dat ik het bewustzijn verloor, zoals officieel plechtig werd medegedeeld.
M’n moeder, niet zo vlug op Oosterse sprookjesbenamin-gen voorbereid, had uit het sensationele verslag van de kinderen die me in een koets naar huis moesten brengen, eerst opgemaakt, dat ik met een dolkachtig voorwerp op de grond terechtgekomen was. Later vertelde ze dan met bewogen stem: ‘En ze bleef bij alles haar wafeltje nog vasthouden ...’ De opgewonden doch eenvoudige lezing, welke die kinderen van het geval gaven en waar het misverstand van de dolk door ontstond, was: ‘Ze is zo maar ineens omgevallen met een Ali-Baba in de hand!’
En de legende wil zelfs, dat de leraar bij wie het drama plaatshad, eigenhandig het versnaperingetje in een papier gewikkeld zou hebben ...
Dus men hoefde alleen maar om te vallen, om het weer heel goed en veilig te mogen he bben ...
Tussen frisse, welriekende lakens lag je en soms was alles van nu heel ver, en de dingen van vroeger kwamen dichtbij. Je leefde weer in de paradijsachtige toestand, die alleen door oma mogelijk scheen te zijn geweest. Want toen oma stierf, moest je voor het eerst naar school en
60