die wel enigszins in tegenspraak was met zijn belofte om alle soorten schoolboeken in elke gewenste uitvoering te leveren, maar die ik volkomen deelde. Zijn etablissement had mijn aandacht getrokken door een bordje, waarop hij mededeelde een goochelaar-manipulator te zijn, die zich voor alle feesten disponibel stelde. Verder leidde hij volgens zijn aankondiging op tot het zonnige vak van beroepsamateur-goochelaar, fakirkunst en ‘meisteriose’ manipulaties met horloges, ballen en anderszins. De mededeling eindigde met de woorden: ‘Rekenkunststukken en heipnotisme’. Afgezien van enige kleine orthografische afwijkingen in woorden, die van een ypsilon behoorden voorzien te zijn, moet men toegeven dat deze man zich door buitengewone en bovennatuurlijke gaven van het overige mensdom onderscheidde.
Een ogenblik had hij me eens teleurgesteld, toen ik hem een van mijn eigen rekenkunststukken wilde laten oplossen. Daar echter deze opgave door hem bij Leenmeyer en ander droog ‘spul’ werd ingedeeld, begreep ik wel dat hij zich hier niet verder mee wilde bezighouden. Hij had mij toen volkomen getroost met de voorstelling van het ‘verdwenen krentenbroodje’, een treffend geboetseerde kopie naar een echt krentenbroodje, dat hij van onder mijn hoed te voorschijn toverde.
Op mijn vraag naar Leenmeyers Algemene antwoordde hij die gedenkwaardige ongeluksmiddag verstrooid: ‘O juist, ja. Deelmeyers Algehele. Net een lading onderweg. Je kunt het over twee dagen hebben.’
O, hoe moet het noodlot gemeen gegrijnsd hebben, toen
53