schande bekend, tot de dienstboden thuis toe. Alleen pa zit daar onwetend, van geen kwaad bewust, voor z’n zalmmootje en drukt me tweevijfenzeventig in de hand om m’n kennis te verrijken door een verbeterde laatste uitgave.. .
Tot welke hoogte zouden die rijksdaalder en het kwartje m’n fantasie bij een andere gelegenheid gestuwd hebben! Voor een rijksdaalder was eigenlijk alles te krijgen wat je maar wou, en ook een kwartje bood vriendelijke mogelijkheden. Daarbij wilde het geniepige noodlot (het het me er met Leenmeyer al niet genoeg inlopen?) ook nog, dat dit alles in de tijd vlak na december gebeurde - voor mij de maand van de onbereikbare wonderen en der schokkendste teleurstellingen. Want bij ons thuis ‘deden’ ze aan niets. Hunkerende verwachtingen werden afgescheept als een bedelaar die de deur voor z’n neus toegeslagen krijgt: ‘Daar doen we niet aan.’ De enige tastbare zekerheid van het toverachtige gebeuren om een heilige Nicolaas of een stralend kerstkind manifesteerde zich bij ons in de vorm van banketletters - tot op heden haat ik er dit nuchter voedzame gebak om.
Hoe benijdde ik roomse kinderen, die me de heerlijkste gekleurde bidplaatjes heten zien; hoe afgunstig konden andere stervelingen me maken, die van glanzende weel-den als Loofhuttenfeest en Vreugde der Wet spraken. O, ik had alles willen vieren, wat er te vieren was; alles wat juichend en feestelijk, zacht en bekorend klonk en kleur en geur had. Ik dorstte naar sprookjesachtige verbeeldingen en fantasie. Fantasie, een woord, waar ik gek op
51