FANTASIE. . .
Waarom liet het noodlot me die onzalige ‘laatste, herziene en met tal van illustraties verluchte’ druk van het Algemene Geschiedenisboek te berde brengen en waarom ging m’n vader grif op zulk een droog thema in, terwijl de belangwekkendste en merkwaardigste dingen die mij bezighielden, hem volkomen koud heten - ja, zelfs ontstemden? Hij had toch ten minste het probleem van de gebakken big eens met me kunnen doornemen, om de schoolterm te gebruiken.
‘Ik heb in een cosmetibleswinkel een hele gebakken big met een citroen in z’n bek gezien, pa. Eerst vond ik het enig, helemaal beeldig bruin en dan die citroen zo gezellig en een takje dennegroen achter z’n oor. Maar ineens leek het of die big me een vals tranend knipoogje gaf, en toen ben ik zo naar geworden ... nou lust ik geen ham, pa, heus, ik kan niet. Heb jij dat ook wel eens, dat je eerst iets prettig vindt en er later misselijk van wordt? Ik ben zo draaierig, pa ...’
En nog geheel onder de indruk van de knipogende delicatesse begon ik met m’n bovenlijf onrustig heen en weer te wiegelen, m’n best doende, vooral niet naar de ham te kijken.
‘Co-mes-ti-bles!’ bulderde pa plotseling, ‘niet cosmeti-bles! en een big wordt gebraden, speenvarken, niet big,
47