Vaarwel, adé, geef mijn de vrijheid,
Het hoogste goed hier op de aard’,
En zo ik sterref, mijn lieve mei-eid,
Troost u, mijn lot was toch benijdenswaard.
Het sneeuwmannetje kreeg ik toch mee mèt inhoud en nog een varken met een geluksmunt in de bek. Toen ik thuiskwam en de stem van ome Louis al in de huiskamer hoorde, hield ik die geluksmunt stijf vast. Maar er scheen geen kracht meer in te zitten. Te zamen met de heer d’Hersigny de Montagne (ome Louis had mij duidelijk gesignaleerd met een roodneuzig, armoedig doch heerachtig individu) werd ik een paar dagen vóór Sint Nico-laas geconfronteerd - bij de rector en pa - mijn pa dan. Met de heer d’Hersigny de Montagne toonde men enige consideratie, omdat zijn dochter zo erg ziek was.
Het sneeuwmannetje stond in een verborgen gleuf op zolder zijn lichte roes uit te dromen - veilig en wel. Voor mij was nergens een gleuf te vinden.
*
46