Aldus de zwerver ... Vaarwel, adé, pa, bezinning, laatste vleug van goed of kwaad geweten.
Het sneeuwmannetje was stomdronken en moest zich daarom stevig aan een vergulde lantaarnpaal vasthouden, waarvan de lantaarn glimmend robijnrood en doorzichtig was. Het stond op een wit glinsterend plateau. Zijn parapluutje lag achteloos op de kristallen aarde en zijn neus was van dezelfde gloeiende tint als de lantaarn, glimmend en robijnrood. De ogen van het zwaar benevelde sneeuwmannetje staarden van onder een hoge hoed naar een onbekende doch heerlijke verte - hetzelfde sprookjes-nirwana, waarheen de locomotieven en treinen uit de speelgoedetalage groene en rode seinen hadden uitgezonden. Hoge hoed, parapluutje en ogen waren steenkool-zwart. Het geheel was volmaakt mooi en werd ‘Bobojere naar keuze gevuld’ genoemd. Het was een ander soort dronkenschap dan die, waar de heer d’Hersigny aan onderhevig placht te zijn. Het was een dromerige lichte roes te midden van ongerepte sneeuw, schemerig lantaamücht en koel-weldadige vrijheid. Eromheen was iets plezierigs gaande met ronde fleurig bestrikte worstjes, glimlachende biggen met muntjes in de bek en fantastische chocoladewezens met beeldige suikergezichtjes. Wanneer het sneeuwmannetje niet voor vierenzestig cent te krijgen zou zijn, kon een bruin met wit gespekt worstje tenminste troost geven. En men zou naar het mannetje nog een tijdje kunnen kijken - elke dag - tot het verkocht zou zijn.
39