pruimend of over fietsen hangend, in geur gehuld van vrijheid en avontuur het wonder van schoonheid mee aanschouwden. Wit en zichtbaar vermengde zich hun adem met de mijne, omdat de ochtend koud was en onze monden van verbazing en blijde aandacht openstonden. Nog half verdoofd van de paradijsachtige aanblik, viel me ineens tussen het bevlekte wit van de slagerskielen en het vreemd riekende bruine manchester iets ongewoons op. Iets heerachtigs in een dunne beige demi maakte zich giechelend bemerkbaar en Jolanthes pa bracht me in een werkelijkheid terug, waar bedrog werd gepleegd en valse handtekeningen geplaatst, om een beetje feestelijkheid en geluk deelachtig te worden. Het was geen pa, om eer mee in te leggen; dat zag je ineens zo duidelijk in het grijze, rustige licht van die waterkoude ochtend. Het was het overblijfsel van een pa - alleen goed om paspoorten voor de vrijheid te schrijven voor andermans kinderen. ‘Nog niet gesnapt?’ vroeg hij opgewekt tot mijn grote ontsteltenis, want voor een ontvluchte misdadiger wilde ik nu toch liever niet bij de gelijkgezinden doorgaan. Gelukkig begon hij een uitvoerig doch verward verhaal over feesten, die in lang vervlogen tijden ten huize der d’Her-signy’s werden gegeven en waarbij vorstelijke geschenken werden verdeeld: ‘Elk kind zijn eigen rijpaard, in de gouden wieg geboren,’ vertelde hij hikkend en onduidelijk. ‘Cognac met drie sterren, maar geen geluk. Geluk heb je of je hebt het niet,’ eindigde hij treurig en wijsgerig, ‘zonder geluk kom je er niet.’ En ineens neerslachtig zijn roodgloeiende neus wrijvend, ging Jolanthes
34