de hele wereld bewonderen zou en ze sprak over haar pa alsof het een onmondig kind was. ‘We blijven maar bij hem, mijn moeder en ik, omdat hij zo zielig op zijn eentje zou zijn - hij zou in de goot terechtkomen zonder ons,’ zei ze nog, en haar grijze, lang bewimperde ogen keken een beetje melancholiek en afwezig, of ze ergens haar stuk ongeluk van een pa al in een goot zag liggen. ‘Is drank zo lekker?’ vroeg ik weetgierig en hevig door die goot geïnteresseerd. ‘Hij heeft het nodig,’ antwoordde Jolanthe fatalistisch en oneindig geheimzinnig. Jolanthe heette zo mooi, omdat haar pa uit een oud geslacht stamde en in de middeleeuwen waren er al Jolanthes in zijn familie geweest - het stond in oude familiepapieren, die de pa met onbetaalde rekeningen en vergeelde menu’s in een kistje bewaarde. De moeder van Jolanthe bestond bijna niet; zóveel wassen en schoonmaken moest ze zelf, opdat de pa met drank en familietradities voortbestaan kon. Ergens had Jolanthes pa ook nog een soort vak met wijn-provisie of zo iets.
Wanneer ze echter bij mij thuis vroegen: ‘Wat doet die vader van Jolanthe toch?’ zei ik voor alle zekerheid: ‘Hij is bij een bank.’ Een geruststellend antwoord. ‘Zo zeker als de bank’ was toen een uitdrukking bij de grote mensen, waar ze heel tevreden bij keken. En ik was bang, dat ze via de vage eerlijkheid van wijn-provisie aan geestrijke dranken en in het bijzonder aan het kleurloze vocht zouden gaan denken, dat Jolanthes pa zo nodig had. En eigenlijk loog ik niet eens zo heel erg, vind ik bij nader inzien: die pa was bij een bamk beland - de kale afge-
22