Ik wist, dat de pa van Jolanthe het wel doen zou. Met onfeilbare mensenkennis - mijn schoolkennis werd op mijn laatste rapport in nullen en énen uitgedrukt - had ik er die pa toe uitverkoren.
Daar kon men geen pa’s voor gebruiken die notaris, procuratiehouder of levensverzekerende en nuchter waren - pa’s, die zoals de mijne, hun twee glaasjes catz voor het eten dronken, maar nooit een druppel meer. Bij Jolanthes pa stond de fles de hele dag op tafel, en de kinderen uit onze klas zeiden huiverend en sensatiebelust: ‘Jolanthes pa is aan de drank.’ Ze mochten volstrekt niet bij Jolanthe aan huis komen; daarom wonnen Jolanthe en haar pa in mijn ogen aan apartheid en belangwekkendheid en dus ging ik bijna elke middag na vier uur met Jolanthe naar haar huis en haar drinkende pa. Het was er leger en kaler dan bij ons thuis en ergens voelde men vaag, dat deze pa je ware niet was. Een pa behoorde niet zó onbenullig te giechelen, en in de manier waarop deze familievader de inhoud van z’n glaasje naar binnen sloeg, zonder zich te verslikken, lag wel iets onheilspellends. Het hing samen met de gesleten en te korte jurkjes, die Jolanthe moest dragen en die ik haar op een reuzemanier benijdde - ik vond er iets circusachtigs in. Jolanthe was het type, dat men later in Greta Garbo over
21