de niet beminde, de bij zijn achternaam geroepene. Wanneer ik er niet zowat alles naar mijn eigen keuze had mogen inrichten in de twee bovenste kamers van dat huis in de Pijp en wanneer Wesseling er niet geweest was, zou ik al na een week zijn vertrokken.
De eerste ruzie, indien men iets ruzie noemen kan, waarbij slechts één persoon schreeuwt en een ander zwijgt, ontstond om een ‘mooi aangeklede’ lamp, die achtereenvolgens de stadia van petroleum en gas had doorgemaakt en thans aan het elektrische tijdperk was aangepast. Natuurlijk wou ik die lamp niet houden, het was een lamp uit een nachtmerrie, vooral in de schemer kregen die gasslangen iets van boosaardige reptielen die tussen het metalen rankwerk op prooi loerden. Als troef speelde de oude juffrouw de ‘naakte poppen’ tegen me uit, repro-dukties van Manets Olympia en een der wonderbaarlijk schone naakten van Breitner. Die moesten eenvoudig verdwijnen, want zij was altijd fatsoenlijk en eerbaar geweest.
Ik liet mijn eigen lamp aanbrengen, die in geen enkel opzicht tegen de goede zeden kon indruisen en nam met een beetje begin van haat de reprodukties van de muur -ik kon niet elke dag iets rauws en kwetsends over naakte poppen aanhoren uit de mond van een oude vrouw met zilverwit haar.
Tussen elke ruzie kwam een der andere witharige zusters kwaad over haar spreken - fluisterend, bang en sensatiebelust. De oude juffrouw luisterde dan achter de deur en joeg ze bij me weg.
114